The Wayback Machine - https://web.archive.org/web/20080828214003/http://taalunieversum.org/taalunie/toelichting_bij_de_overeenkomsttekst/

taalunieversum

Direct naar menu
U bent hier: start » over taalunie »

Toelichting bij de overeenkomsttekst

1. Inleiding

Nederland en België hebben in 1980 de Nederlandse Taalunie (verder te noemen 'de Taalunie') opgericht om uiting te geven aan hun talige verbondenheid door het Nederlands, en om een kader te bieden voor samenwerking op het terrein van de Nederlandse taal en de Nederlandse letteren in de ruimste zin. In de Republiek Suriname (verder te noemen 'Suriname') is, net zoals in Nederland en België, het Nederlands de officiële taal. Het ligt dan ook voor de hand dat Suriname lid wordt van de Taalunie, en op die wijze bij de samenwerking betrokken wordt.

2. Historisch overzicht

Het Nederlands in Suriname

Suriname werd in 1651 als plantagekolonie door de Engelsen gesticht. De officiële taal was toen het Engels. Bij de Vrede van Breda, een gevolg van de Tweede Engelse oorlog (1665-1667) tussen de Verenigde Nederlanden en Engeland, werd onder meer bepaald dat Suriname Nederlands bezit zou worden in ruil voor Nieuw Amsterdam (New York). Met een korte onderbreking, het 'Engels Tussenbestuur' van 1804-1816, bleef Suriname tot de onafhankelijkheid in 1975 onder Nederlands bewind. Vanaf 1667 was het Nederlands dus de facto officiële taal. De plantage-eigenaren waren gedurende de eerste twee eeuwen uit verschillende Europese landen - meestal via omzwervingen - afkomstig: naast Nederlanders onder anderen Sefardische joden uit Spanje en Portugal, Hoogduitse joden uit Duitse staten en Polen, refugiés uit Frankrijk na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685, Duitsers, Engelsen, Zweden, Denen en Italianen. Al deze groepen gebruikten onderling zoveel mogelijk hun eigen talen. Tot dit conglomeraat van talen behoorden ook de talen van de autochtone bevolking, de indianen, en de talen van de negerslaven, die bovendien een contacttaal, het latere Sranan, ontwikkelden.

Omdat de planters de officiële taal niet hanteerden, werden al vroeg plakkaten vervaardigd, waarin de bewoners opgeroepen werden zich van het Nederlands, te bedienen. Het oudste bewaard gebleven plakkaat is afkomstig uit de zeventiende eeuw; daarin werd meegedeeld dat de inwoners verzoekschriften, e.d. in de 'Nederduytsche' taal moesten indienen, omdat deze anders niet in behandeling zouden worden genomen. Omdat het Frans een veel gebruikte taal was, werd in een notificatie van 22 januari 1759 de bevolking meegedeeld dat adresseringen op brieven en andere correspondentie bestemd voor het vaderland niet in het Frans, maar uitsluitend in het 'Neederduytsch' dienden te worden aangeboden.

Gedurende de 17e en 18e eeuw bleef het gebruik van het Nederlands beperkt tot een kleine kring. De koloniale overheid vond het niet wenselijk dat slaven, vrije negers en mulatten de taal gebruikten. Toch begon het Nederlands zich toen al enigszins te verspreiden, doordat planters vanwege het tekort aan Europese vrouwen verbintenissen aangingen met zwarte vrouwen, slavinnen. De uit deze relaties geboren kinderen vormden de basis van de Nederlandssprekende bevolking van Suriname: er ontstond een klasse van vrijverklaarde negers en mulatten, die zich door het gebruik van het Nederlands trachtte te onderscheiden van de slavenbevolking. Deze nieuwe klasse kreeg enige scholing waardoor zij in aanmerking kwam voor betrekkingen als die van opzichter op de plantages of voor lagere ambtelijke functies.

De afschaffing van de slavernij in 1863 heeft de ontwikkeling van het Nederlands in Suriname bevorderd. De koloniale overheid verplichtte zich er immers toe onderwijs voor de kinderen van de ex-slaven te organiseren. In 1876 werd een onderwijsverordening van kracht, waarin leerplicht was opgenomen voor kinderen van 7 - 12 jaar. Deze leerplicht werd in 1878 uitgebreid naar immigrantenkinderen. (Hun ouders, Chinezen, Westindiërs, Madeirezen, Hindostanen, Javanen, e.a., werden in georganiseerd verband naar de kolonie gehaald om plantagearbeid te verrichten.) Bij deze leerplicht werd bepaald dat de onderwijstaal het Nederlands diende te zijn. Deze bepaling gaf richting aan de vernederlandsing van de samenleving en wel zodanig dat reeds aan het begin van de twintigste eeuw door bezoekers gesteld werd dat Suriname de meest Nederlandse kolonie was. De koloniale overheid benadrukte dat de inwoners van een Nederlandse kolonie zich alleen in het Nederlands mochten uitdrukken. De Minister van Koloniën, J.C. Koningsberger, schreef in 1928 zelfs dat het onderwijs in Suriname beoogde dat alle rassen zouden samensmelten tot één Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap. Toch waren ouders, zowel van afstammelingen van ex-slaven als van immigrantenkinderen, aan het begin van de 20e eeuw niet erg geïnteresseerd in het onderwijs. Ook de koloniale overheid wenste zo min mogelijk middelen in dit onderwijs te investeren. Ze liet dat liever over aan zendelingen en missionarissen.

Geleidelijk aan echter kwamen nakomelingen van slaven en immigranten tot het besef dat onderwijs de sleutel tot hun sociale mobiliteit was. Kennis van het Nederlands diende dus verworven te worden. Dat Nederlands was echter niet zondermeer identiek aan het Nederlands dat aan de andere kant van de oceaan werd gesproken. Hoewel de Surinaamse elite in het naoorlogse bestuur van het land zich inspande om het Nederlands dat zij gebruikte zo nauw mogelijk aan te laten sluiten bij het Nederlands uit Europa, kon niet voorkomen worden dat de eigen Surinaamse variëteit van het Nederlands zich verder ontwikkelde.

In Suriname is er sprake van een situatie van meertaligheid, waarbij de verschillende talen eigen functies en domeinen hebben binnen het maatschappelijk verkeer. Het Nederlands vervult daarbij naast het Sranan de rol van lingua franca, de taal die sprekers van verschillende moedertalen gebruiken om met elkaar te communiceren. Het is officiële taal, de taal voor wetgeving en bestuur en de onderwijstaal. Die positie van het Nederlands zorgt ervoor dat veel Surinamers het belang van het Nederlands inzien en deze taal graag goed willen leren, hetzij als eerste of als tweede taal. Hierdoor heeft het Nederlands een unificerende functie binnen de Surinaamse maatschappij gekregen.

Het Nederlands speelt niet alleen in Suriname zelf een unificerende rol; ook de band tussen de Surinamers die zich in de loop der jaren in Nederland hebben gevestigd, de Surinamers in Suriname én de autochtone Nederlanders heeft door het Nederlands een positieve impuls gekregen. De migratiegeschiedenis is in mindere mate toepasselijk voor Vlaanderen. Toch heeft Vlaanderen zeker een band met Suriname opgebouwd. Sedert midden jaren tachtig is België/Vlaanderen via de VVOB (Vlaamse Vereniging voor ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand) actief in Suriname op het terrein van het onderwijs. Dit gebeurt in het kader van ontwikkelingssamenwerking waarbij projecten zijn opgezet met onder andere de Universiteit van Suriname en de lerarenopleidingen (IOL).

de Taalunie en Suriname

Het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie schept in artikel 20 de mogelijkheid tot het sluiten van een associatieovereenkomst: 'Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring van de Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen andere Staten die aan activiteiten van de Taalunie wensen mede te werken, met de Taalunie een associatieovereenkomst sluiten. De overeenkomst bepaalt de vormen en voorwaarden van deze samenwerking.' De eerste voorbereidingen voor een associatieovereenkomst tussen de Taalunie en Suriname dateren van 1992. Zowel de inhoudelijke als de formele aspecten van een associatieovereenkomst werden verkend. Uit de besprekingen bleek dat beide partijen zich in het Nederlands met elkaar verbonden voelen en dat een associatieovereenkomst tussen de Taalunie en Suriname gezien wordt als een goede manier om aan die verbondenheid vorm te geven. De Taalunie en Suriname hebben echter niet gewacht op het totstandkomen van een associatieovereenkomst om met elkaar samen te werken. Tussen Surinaamse organisaties die met het Nederlands in ruime zin werken, en de Taalunie is er al sinds vele jaren contact. De Overeenkomstsluitende partijen willen met het sluiten van een associatie aan deze contacten en samenwerking een structureel kader bieden, en tegelijkertijd de mogelijkheid scheppen om de samenwerking uit te breiden en te intensiveren.

3. De overeenkomst

het Taalunieverdrag

Het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie is het richtinggevende document voor de werkzaamheden van de Taalunie. De associatieovereenkomst is te zien als een aanvulling hierop.

Hoofdstuk I Doel en inhoud

Het geassocieerd lidmaatschap van Suriname heeft tot doel Suriname te betrekken bij de activiteiten van de Taalunie. De associatie biedt Suriname een kader waarin ze haar eigen beleid ten aanzien van het Nederlands kan plaatsen, gebruikmakend van de expertise van de Taalunie. De Taalunie krijgt door de associatie de mogelijkheid om haar missie - alle gebruikers van het Nederlands ondersteunen - beter te realiseren. De Overeenkomstsluitende partijen willen met elkaar samenwerken op de drie terreinen waarop de Taalunie actief is: ondersteuning van sprekers van het Nederlands in het gebruik van het Nederlands, de ontwikkeling van het onderwijs in en van het Nederlands en de bevordering van de Nederlandstalige letteren. De associatieovereenkomst bepaalt op welke wijze Suriname bij de activiteiten van de Taalunie wordt betrokken. Afspraken hieromtrent worden in de reguliere beleidsdocumenten van de Taalunie opgenomen (meerjarenbeleidsplan, actieplan, jaarverslag). Voor de looptijd van de huidige meerjarenbeleidsperiode van de Taalunie wordt een aparte meerjarenplanning voor de samenwerking met Suriname opgesteld. Daarin wordt ook opgenomen aan welke reeds lopende Taalunie-activiteiten Suriname zal gaan deelnemen. Uitgangspunt voor het bepalen van die activiteiten vormt het document ter voorbereiding van de toetreding, dat door de directeuren Onderwijs en Cultuur van Suriname en de algemeen secretaris van de Taalunie is opgesteld, en door het Comité van Ministers van de Taalunie en de minister van Onderwijs van Suriname is onderschreven.

Hoofdstuk II De betrokkenheid van de Republiek Suriname bij de Organen van de Nederlandse Taalunie

De artikelen 1 en 2 behoeven geen verdere toelichting.

Artikel 3

De regering van Suriname heeft de minister van Onderwijs en Volksontwikkeling gemandateerd om in haar naam op te treden in alle aangelegenheden die uit onderhavige associatieovereenkomst voortvloeien.

Het Comité van Ministers

Artikel 4

De regering van Suriname heeft haar ambassadeur in Nederland aangewezen als waarnemer in het Comité van Ministers van de Taalunie.

Artikel 5

In principe wordt tijdens het Comité van Ministers besloten om een besluit van toepassing te verklaren op Suriname. Voor besluiten waarvoor tijdens het Comité van Ministers een van beide overeenkomstsluitende partijen zijn besluit over de toepasselijkheidsverklaring in beraad houdt, kan het besluit alsnog van toepassing verklaard worden op Suriname indien deze partij binnen de vier weken schriftelijk aan de algemeen secretaris laat weten met de toepasselijkheidsverklaring akkoord te kunnen gaan.

Artikel 6

De besluiten, in Taalunieverband genomen met betrekking tot de spelling worden van toepassing verklaard op Suriname. Dit betreft met name de spellingbesluiten van 21.03.1994 en 24.10.1994. Suriname wordt verzocht de vaststelling van de spelling door de Taalunie in haar interne rechtsorde op te nemen.

Artikel 7

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 8

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

De Interparlementaire Commissie

Artikel 9

De Interparlementaire Commissie heeft in haar vergadering van 3 november 2003 besloten om de samenwerking met de Republiek Suriname jaarlijks te agenderen. De Interparlementaire Commissie wil hierbij graag gebruik maken van het verslag van de Commissie Onderwijs van het Parlement van de Republiek Suriname zoals bedoeld in artikel 9, lid 2.

De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Het Algemeen Secretariaat

Artikel 11

De Taalunie neemt in haar begroting formatie op voor een personeelslid in Suriname. Dit personeelslid ondersteunt de formele aangelegenheden met betrekking tot de associatie en fungeert als communicatiepunt tussen het Algemeen Secretariaat van de Taalunie en de personen die in Suriname bij Taalunie-activiteiten betrokken zijn.

Hoofdstuk III Geldmiddelen

Artikel 12

Bij de bepaling van de bijdrage van Suriname aan de begroting van de Taalunie wordt rekening gehouden met het aantal sprekers van het Nederlands in Suriname. Hiermee wordt op Suriname hetzelfde principe toegepast dat ook bij de bepaling van de verhouding tussen de bijdragen van Nederland en Vlaanderen wordt toegepast. Uitgaande van dit principe draagt Suriname jaarlijks één procent bij van de middelen die Nederland en Vlaanderen samen aan de Taalunie ter beschikking stellen. Logistieke ondersteuning en diensten die Suriname aan de Taalunie levert, kunnen in deze bijdrage verdisconteerd worden. Het verlenen van faciliteiten en immuniteiten ten gerieve van de Taalunie in Suriname wordt geregeld in een later af te sluiten protocol.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

De artikelen 13 tot en met 16 behoeven geen verdere toelichting.

© Nederlandse Taalunie, 2000-2008 alle rechten voorbehouden
WegwijzerColofonContactVrijwaringOpmerkingen en reacties