De vier seizoenen (bron: Eumetsat)
De seizoensindeling is gebaseerd op de stand van de aarde ten opzichte van de zon. De seizoensverschillen vinden hun oorzaak in de schuine stand van de as waar de aarde om draait. Hierdoor komt de zon op het noordelijk halfrond in de zomer hoger boven de horizon dan in de winter. De zon schijnt in de zomer dan ook langer dan in de winter.

Dag en nacht duren op de eerste lentedag overal ter wereld even lang, maar niet exact. In ons land duurt de dag waarop de lente begint alweer ongeveer 10 minuten langer dan de nacht.

Verschillen die het gevolg zijn van het feit dat de tijdstippen van opkomst en ondergang van de zon betrekking hebben op de bovenrand van de zon. Bovendien is de zon door breking van stralen in de atmosfeer nog kort zichtbaar terwijl zij in werkelijkheid al onder is.

Als de luchttemperatuur direct en alleen op de zon zou reageren zou 21 juni, de langste dag, ook de warmste moeten zijn. Die dag zou dan midden in de zomer moeten vallen. In werkelijkheid loopt de temperatuur langzamer op. Dat komt door de invloed van oceanen en zeeën. De opwarming van zeewater door de zon gaat langzamer dan de opwarming van land.

Onder invloed van het nog koude water van de Noordzee begint aan de kust het warmere seizoen later dan in het binnenland. Als de seizoensindeling alleen zou afhangen van de temperatuur, dan blijkt dat de lente in Zuid-Limburg gemiddeld al op 9 maart begint en op Terschelling pas op 23 maart.

Om praktische redenen gebruiken de weerkundigen een andere seizoensindeling. De Societas Meteorologica Palatina, een van de eerste internationale weerorganisaties besloot in 1780 om drie kalendermaanden als één seizoen te beschouwen.

Volgens de klimatologische indeling is de lente dus al begonnen op 1 maart en duurt dit seizoen tot en met 31 mei. Zo kunnen seizoenen beter met elkaar vergeleken worden.