The Wayback Machine - https://web.archive.org/web/20180618025728/http://www.onsamsterdam.nl/tijdschrift/jaargang-2011/1158-nummer-11-12-november-december-2011.html?start=4

Nummer 11-12: November-December 2011 - Feiten en cijfers over immigratie


De Amsterdamse bevolkingsdynamiek is enorm: elk jaar verlaten 50.000 mensen de stad112011_Immigratie en komen er evenveel voor terug. De reden: economische kansen. Dat is van oudsher al zo. Als geen andere stad heeft Amsterdam geprofiteerd van een forse van instroom van immigranten uit alle windstreken.

Amsterdam bestaat nog maar voor een kwart uit autochtonen die in de stad zelf geboren zijn. In 1992 was dat nog 38%. De bevolkingsdynamiek is enorm. Elk jaar verlaten 50.000 mensen de stad en komen er 50.000 voor terug. Die migratiestromen hangen samen met economische kansen. Vaak had de Amsterdamse economie meer arbeidskrachten nodig dan er in de stad woonden. Migranten kwamen van het Nederlandse platteland, maar Amsterdam werkte ook als een magneet op buitenlanders. Expats zijn ook nog altijd lovend over het open klimaat in de stad. Alleen die botheid – dat went nooit.

Tot verontrusting van De Telegraaf overschreed in 2010 het aantal allochtonen in Amsterdam voor het eerst de grens van 50%. Een paar dagen later moest de krant echter toegeven zich te hebben vergist in het begrip allochtoon: als zou dat gelijkstaan aan gekleurde vreemdelingen. Minder bekend is dat Amsterdam een aanzienlijk aantal westerse allochtonen herbergt, veelal hoogopgeleid, gehuisvest in de betere buurten en vaak slechts tijdelijk in de stad woonachtig. Één op de acht Amsterdammers behoort tot die groep – ruim 90.000 mensen.
Zo simpel zwart-wit is de aanwezigheid van nieuwkomers in de stad dus niet te duiden. Als geen andere stad in Nederland heeft Amsterdam in verschillende periodes van haar bestaan profijt getrokken van een forse instroom van immigranten. Zij introduceerden nieuwe ambachten, brachten kapitaal in, zorgden voor een impuls voor de boekdrukkunst, legden de grondslag voor Amsterdams faam als modestad.
In hun recente boek Winnaars en verliezers (2011) betogen de migratiedeskundigen Leo en Jan Lucassen dat de immigratie slechts in één periode van de Nederlandse (en Amsterdamse) geschiedenis geheel verkeerd is uitgepakt: de jaren 1975 tot 1990. Grote aantallen Turken en Marokkanen kwamen toen naar Nederland, grotendeels in het kader van de gezinshereniging, juist op het moment dat de economie in een dip zat.
Al vanaf 1955 kende Amsterdam een instroom van Italiaanse en Spaanse gastarbeiders. Zij moesten redding bieden aan industriële sectoren die toen al de eerste tekenen van verval begonnen te vertonen, zoals de scheepsbouw in Amsterdam-Noord. Deze migratiegolf van enkele decennialang, die nu zo’n zware hypotheek legt op het integratiedebat, heeft dus zijn oorsprong in een wanhoopsoffensief om traditionele industriële sectoren van de ondergang te redden. Een gevecht tegen de bierkaai met bovendien een hoge maatschappelijke prijs – maar dat is achteraf geredeneerd.

Unique selling points
Meestal wist Amsterdam dat beter te doen. Bijna altijd gaf immigratie een nuttige of zelfs broodnodige impuls aan de arbeidsmarkt. De eerste periode waarvoor dat opgaat is de Gouden Eeuw. De Republiek met haar grote leger en vloot – en een nog veel grotere mond tegenover allerlei naburige grootmachten – had helemaal niet kunnen bestaan zonder een toevloed van zo’n 600.000 buitenlandse soldaten, matrozen en arbeiders (in de periode 1600-1800). Velen van hen kwamen naar Amsterdam. Zij deden vooral het werk dat Amsterdammers niet wilden doen. Zo bestond de bemanning van de VOC-vloot, getooid met Balkenendes ‘VOC-mentaliteit’ maar ondertussen met een grote kans niet van de reis terug te keren, voor ruim de helft uit buitenlanders.
In de loop der eeuwen kwam het geregeld voor dat immigrantengroepen hun stempel gingen drukken op een bepaalde branche, al dan niet door henzelf geïntroduceerd. Al in de Gouden Eeuw werden sommige beroepen in Amsterdam geheel gedomineerd door migranten. Onder bijvoorbeeld schoenmakers, smeden, bakkers en kleermakers liep hun aandeel op tot 80 à 90%. Deze beroepen waren minder sterk in de greep van de gilden en dus makkelijker toegankelijk voor nieuwkomers.
Vanaf de 19de eeuw wordt het patroon zichtbaar dat nieuwkomers niches in de arbeidsmarkt aanboren en zich zo tot gewaardeerde arbeidskrachten ontwikkelen. Duitse bakkerspatroons introduceerden in de 19de eeuw het roggebrood. Werkloze Chinese zeelieden begonnen in de jaren dertig met de straatverkoop van pindakoekjes, maar openden al snel de eerste buitenlandse restaurants in de hoofdstad. Onder de jazzmuzikanten waren in het Amsterdam van voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog zwarte Surinamers en Amerikanen zwaar oververtegenwoordigd. De handel in de rond 1900 zo populaire strohoeden werd gemonopoliseerd door Waalse ambachtslieden. Italianen beheersten eeuwenlang meerdere ambachten: het ‘terrazzowerk’ (granieten aanrechten en vloeren), de fabricage van heiligenbeelden, de productie en verkoop van vruchtenijs en het schoorsteenvegen. Duitse stucadoors tekenden voor de mooie gipsen plafonds met rozetten, die nog in zoveel Amsterdamse huizen te bewonderen zijn. En Duitse confectionairs legden de basis voor de bloei van de Amsterdamse kledingindustrie.
In alle gevallen hadden deze beroepsgroepen unique selling points, waarmee ze niet alleen een bestaansbasis in den vreemde veroverden, maar ook de Amsterdamse economie op een kleurrijke manier een impuls gaven.

Studenten en expats
Vandaag de dag heeft niet alleen de Amsterdamse economie, maar ook het hoger onderwijs een sterke aanzuigende werking. De grootste groep migranten komt niet uit het buitenland, maar bestaat uit in Nederland geboren personen – doorgaans autochtoon en wit. Voorheen vooral studenten, nu in toenemende mate ook afgestudeerden. Een verrassend cijfer is dat Amsterdam momenteel 68% meer studenten telt dan vijftien jaar geleden. Een enorme aanwas, deels veroorzaakt door de groei van het hoger onderwijs in Nederland. Amsterdam trekt bovengemiddeld veel van die nieuwe studenten aan. De vele containerwoningen en kraakwachtconstructies maken hun vestiging mogelijk.
En dan zijn er de honderdduizenden expats. Hun komst valt deels samen met de komst van buitenlandse bedrijven naar Amsterdam. Recent groeit vooral het aantal free movers, dat wil zeggen werknemers uit andere EU-landen die op eigen gelegenheid migreren. Onder hen zijn veel ongebonden types zoals kunstenaars, krakers en studenten. Ook vormen Oost-Europeanen – 12.000 personen, 1,6% van de Amsterdamse bevolking, iets hoger dan het Nederlandse gemiddelde – een belangrijk contingent. Zij komen hier in allerlei los-vaste neringen terecht. Voor de groep als geheel hanteert men daarom wel de term ‘internationals’; het begrip expat is gereserveerd voor tijdelijke employés van buitenlandse bedrijven. Amsterdam heeft 2100 buitenlandse bedrijven (vooral uit Azië en de Verenigde Staten) met ruim 150.000 werknemers – lang niet allemaal expats natuurlijk.

Samenklitten
Nieuwe groepen immigranten hebben aanvankelijk de neiging samen te klitten. De 17de-eeuwse Zuid-Nederlanders kozen domicilie in de Jordaan, de Joden eeuwenlang in de oostelijke binnenstad, Duitse aardewerkverkopers op het Roeterseiland, Italiaanse schoorsteenvegers in de Schoorsteenvegerssteeg, Chinezen in de Binnen Bantammerstraat en omgeving, Surinamers en Ghanezen in de Bijlmer, Turken in De Baarsjes en Marokkanen in Bos en Lommer en Nieuw-West.
Ook vandaag de dag zijn er zeker nog concentraties, zij het niet meer zo kleurrijk als in voorbije eeuwen. De ‘internationals’ wonen vooral in de grachtengordel (29% van de bevolking aldaar), de nieuwbouwwijk Houthavens (37%), andere delen van het Centrum (vaak ruim een kwart), Nieuw-Zuid (idem) en Buitenveldert (22%) plus buurgemeente Amstelveen. In die gebieden vormen zij samen met de niet in Amsterdam geboren autochtonen (zoals studenten en net afgestudeerden) de dominante groep. Een totaal ander beeld biedt Zuid-Oost. Hier wonen nog altijd veel Surinamers en Ghanezen, waarbij een nieuw gegeven is dat het met de Surinamers minder goed gaat. De sociaal-economisch sterkeren trekken weg naar een mooier huis in Almere of elders in de regio.
Dat patroon is vaker zichtbaar. Min of meer onvrijwillig blijven de mensen met een smallere beurs achter, bijvoorbeeld de Marokkanen in Overtoomse Veld (een wijk met 65% niet-westerse allochtonen, na de Bijlmer (75%) het hoogste percentage van de stad). Zij zouden hun kinderen ook liever naar een gemengde school sturen.
Als je kijkt naar de verblijfsduur per etnische groep in Amsterdam, blijken Marokkanen en Turken verreweg het meest honkvast te zijn – wat dus niet altijd een vrije keuze zal zijn –, op enige afstand gevolgd door Surinamers. De migratiedynamiek onder autochtonen en westerse allochtonen is veel groter.

Chinatown
Sommige clusteringen lijken inmiddels verdwenen of hebben in elk geval iets raadselachtigs gekregen. Zo telt Chinatown, het buurtje rondom de Nieuwmarkt met de straatnaambordjes in Chinese karakters, officieel maar ongeveer 75 Chinese inwoners: slechts 1% van hun totale aantal in Amsterdam. Veel meer wonen er in met name De Aker, Gein en op het Haveneiland van IJburg. Kennelijk is dit nu een groep met een sterke opwaartse dynamiek, die verhuist naar nieuwbouwwijken. Al valt niet uit te sluiten dat er in de Binnen Bantammerstraat en omgeving ook niet-geregistreerde Chinezen wonen, werkzaam bij de vele Chinese bedrijven alhier.
Hoe het ook zij, het concept ‘Chinatown’ zoals het stadsbestuur dat samen met Chinese ondernemers ijverig gestalte geeft, is vooral bedoeld om toeristen te trekken. Slim commercieel bedacht in het kielzog van de citymarketing. Zo weet Amsterdam de Chinese aanwezigheid ten eigen bate aan te wenden, op een manier die immigratie vaker in Amsterdam succesvol maakte: zodra het samenging met economische kansen. Immigratie en geld verdienen zijn een prima combinatie, zoals wereldstad Amsterdam al in de Gouden Eeuw ontdekte.

H. Galesloot is historicus en journalist. Met dank aan Jeroen Slot (O+S).