Terug naar de krant

Bedankt hoor, Transavia, maar het avontuur is híér - ik vlieg niet meer

Leeslijst achtergrond

Reizen Veelvlieger zegt het vliegtuig vaarwel, hij gaat op reis in eigen stad. „Soms mis ik de wolken van boven met de zon erop. Tot ik bedenk dat ze van onder hetzelfde zijn.”

Leeslijst

Lieve mensen van Transavia, sorry dat ik nu pas reageer. „We missen je, Arie Willem, we horen helaas niets meer van je”, mailden jullie me laatst, „ondanks dat we elke week zo ons best voor je doen met de leukste e-mails. Het ligt vast aan ons!”

Het ligt niet aan jullie. Jullie hebben echt je best gedaan. „Goedemorgen Arie Willem, omarm je gevoel voor avontuur!”, schreven jullie. „Arie Willem, beleef een wonderlijke tijd in IJsland! Zet jezelf in vliegtuigmodus!” En zo nog vele tientallen smeekbedes met steeds dezelfde strekking: vlieg met ons mee naar de regenboog.

Al die liefde liet ik onbeantwoord. En nu vroegen jullie me laatst vertwijfeld: „Misschien zoeken we te vaak contact met je of vind je de onderwerpen niet interessant genoeg.” En ik besefte dat ik jullie een verklaring schuldig ben.

Welnu, ik vlieg niet meer. Niet uit vliegschaamte – we kunnen de wereld niet redden op een regime van schaamte, het lied van de nieuwe tijd moet vreugdevol zijn, anders zal niemand zingen. Ook niet uit vliegangst – die had ik juist afgezworen. Evenmin uit geldgebrek – jullie boden me laatst nog tickets aan naar Praag of Kopenhagen voor 29 euro, evenveel als een treinretourtje naar Amsterdam, 2e klas, kost.

Het punt is dat ik mijn lichaam niet meer wil laten katapulteren. Ik wil de laatste jaren ergens zijn waar ik al ben.

Vijftien jaar lang was ik een vliegend mens. Ik begon relatief laat, pas op mijn eenentwintigste werd ik ontmaagd: een budgetvlucht van Amsterdam naar Venetië. Die eerste keer was ik bang en nieuwsgierig. Mijn laatste vlucht is alweer ruim vijf jaar terug, van Dallas naar Schiphol. Toen was ik moe en verveeld.

Sindsdien behoor ik tot het verborgen, gigantische genootschap van mensen die op de grond blijven. Niets bijzonders, naar schatting 80 procent van de wereldbevolking heeft nog nooit gevlogen. In een gemiddeld jaar boekt slechts 4 procent van de wereldbevolking een internationale vlucht, aldus recent Zweeds onderzoek. Zelfs in een rijk land als Duitsland pakt slechts een minderheid van 35 procent weleens een vliegtuig.

Mijn liefde voor het vliegen vertrok op kousenvoeten, meer als een vriendschap die vervaagt en vervaagt. Maar als ik een breuk moet noemen, dan was het de pandemie.

Het ging bij mij hetzelfde als bij die spinnenonderzoeker uit Duitsland over wie iemand me laatst vertelde. Zij vloog normaal gesproken naar het Amazonegebied om onderzoek te doen naar grote enge spinnen, maar ging tijdens de pandemie – noodgedwongen – de petieterige spinnetjes in de achtertuin bestuderen. En deed toen de meest wonderbaarlijke ontdekkingen, zoals dat spinnen lijken te dromen.

Herkenbaar: het besef dat je nooit echt om je heen gekeken hebt.

Vlak voor de pandemie boekte ik bij jullie nog een vlucht. Ik zou toen met een videokunstenaar naar Athene gaan, om in Griekenland het vluchtelingenkamp Moria bezoeken. Die reis ging dus niet door, sindsdien wandel ik door Rotterdam. En de straat biedt zoveel beenruimte.

Ik zag een ijsvogel vliegen in de stad. Ik sprak buren die ik jaren niet had zien staan. En inmiddels weet iedereen dat je voor erbarmelijke omstandigheden in vluchtelingenkampen ook in Nederland terechtkunt.

Straatdrama

„Arie Willem, vlieg naar de zon! De zon wacht op je!”, schreven jullie intussen. Maar die zon scheen ook in Rotterdam. „Arie Willem, ga op zoek naar het eilandgevoel!”– precies dat heb ik gedaan: ik ben naar onbewoonde eilandjes gepeddeld in de stad. „Ga offline en laad even helemaal op”, schreven jullie. Maar ik voel me juist geen lege batterij meer. Mijn leven is nu één stedentrip. En ik ben nog niet uitgetript op deze stad. Zoveel bomen die ik nog niet heb aangeraakt, zoveel mensenhoofden die ik nog niet heb geplunderd, zoveel universums om uit te pakken.

Maar maakt vliegen de horizon niet breder? Kweken we geen begrip voor de Ander door te reizen? Integendeel, zou ik zeggen. Zeker, ik zou zelf niet in Suriname of de Verenigde Staten hebben gewoond als er geen vliegtuigen waren. Maar er wonen meer Surinamers in Nederland dan in Suriname zelf. En mijn huidige stad is Amerikaanser, vrees ik, dan Amerika. Hier in Rotjeknor zag ik de afgelopen jaren evengoed straatrellen. Mijn eigen wijk is een Netflix-serie vol straatdrama en soms schotenwisselingen. Wie met geheel andere culturen wil kennismaken moet niet wegvliegen, maar kan ook naar een boerderij of buurthuis fietsen.

Elkaar begrijpen doe je eerst maar thuis.

Illustratie Tjarko van der Pol

Veel mensen kiezen tegenwoordig de trein in plaats van het vliegtuig, ik snap de romantiek. De Oriënt Express, die legendarische elitetrein die Parijs verbond met Constantinopel, rijdt weer. Maar wie de trein neemt in plaats van het vliegtuig, ruilt slechts de katapult in voor een iets tragere zwiep.

Laatst heb ik het nog geprobeerd: een trein genomen naar Koblenz, die lieflijke stad aan de Rijn. Mijn reisgenoot en ik deden er zeven uur over in plaats van de beloofde vier. De Rijn kronkelde mooi. Maar de volgende keer gaan we naar Nijmegen. Daar heb je ook de Rijn, al noemen ze haar de Waal, daar zijn ook kastelen en rivierstrandjes. En dan gaan we op de fiets. Dat is maar zes uur trappen vanuit Rotterdam.

Of we blijven hier, het water is hetzelfde. Het hele idee van transport is me gaan tegenstaan. Ook de gewone trein trouwens: te duur, te vaak staan, te vaak stuk. Kapot vermarkt.

Regenjas en klapstoel

Misschien dat ik nog eens de metro pak, vanaf het metrostation van Hoek van Holland. Daar hangt een plaquette: ‘Van hieruit vertrokken de internationale treinen richting Berlijn, Kopenhagen, Genève en Moskou.’ Maar ik zal dan met metrolijn B naar Nesselande rijden. Daar, bij de terminus, is ook een strand, aan de Zevenhuizerplas, bijna zo diep als de Noordzee, met een boulevard vol palmen waar op warme dagen jongeren aan waterpijpen lurken omdat ze snappen dat wegvliegen in je hoofd zit.

Eén keer heb ik laatst nog de aarde verlaten: in een helikopter. Die vlucht duurde acht minuten. Die telt niet, het was geen katapult: we kwamen aan daar waar we vertrokken en bleven dus thuis.

Ik sluit de luchtballon niet uit. Ik heb verder niets tegen de hemel. Maar de voucher die jullie me stuurden, heb ik ingewisseld voor geld. Daar heb ik een regenjas en een klapstoel van gekocht. Want wie niet vliegt moet slim zijn. Je momenten kiezen. ’s Nachts wandelen, bijvoorbeeld, zelfs parken zijn dan sprookjeswouden. Of naar buiten gaan als regen de wereld heeft leeggeveegd (vandaar de regenjas, koop er een die ademt).

Ik houd van mensen maar we zijn vaak met te veel. Met een lichtgewicht klapstoel – opvouwbaar zo klein als een thermosfles – heb je altijd een terras.

Door alsmaar hier te blijven, schiet ik bovendien wortel. Ik aard. Ik voel de vertakkingen tintelen van nieuwsgierigheid. Heel soms mis ik de wolkenpartijen van boven met de zon erop. Totdat ik bedenk dat ze van onder hetzelfde zijn, maar dat je zelden kijkt, omdat je in je gewone leven niet zit vastgegespt in een stoel bij het raam.

Gesp jezelf eens vast bij het raam, het is gratis.

Soms mis ik overzeese vrienden, misschien zal ik ze nooit meer zien. Dat is de verborgen prijs van vliegen: dat je verre vriendschappen oploopt die je niet kunt onderhouden. Misschien neem ik ooit de boot naar ze toe. Of zelfs het vliegtuig, hoor, ik ben geen man van principes; maar intussen leef ik volgens de wijsheden van spreekwoorden, zoals die over die goede buur.

Slaapmaskers

Vliegen maakte me wereldvreemder. Vliegen gaf me lagere verwachtingen van wat het leven te bieden heeft. In vliegtuigen nam ik genoegen met slechte stoelen, huilde ik om slechte films, hunkerde ik naar slecht eten. De slaapmaskers zijn symbolisch: we doen oogkleppen op. Terwijl, het leven is zo kort en wonderbaarlijk; wie zijn horizon wil verbreden, moet stilstaan en om zich heen kijken.

Maar dit wisten jullie zelf al. De beste mail die jullie ooit schreven was tijdens de pandemie, toen vliegen niet kon. „Arie Willem”, schreven jullie me. „Met Transavia Dichtbij vind je inspiratie en handige tips van onze reisexperts voor een heerlijke vakantie dicht bij huis. Zo ga je er écht samen op uit en kies je gelijk voor een duurzamere vakantie.”

Sindsdien leef ik volgens jullie tips. Of eigenlijk volgens het levensadvies van de Amerikaans essayist Annie Dillard. „Ik ben geen wetenschapper”, schreef ze in Pilgrim at Tinker Creek (1974). „ik verken de buurt”. Ze woonde in een hut in een bos aan een kreek. En ze bestudeerde dat bos als een baby. „Een baby die net heeft geleerd zijn hoofd omhoog te houden, kijkt op een frank en vrije manier verbijsterd om zich heen”, schreef ze. „Hij heeft geen flauw idee waar hij is, en hij probeert erachter te komen”. Maar al een paar jaar later heeft datzelfde kind geleerd hoe hij het moet faken: hij loopt rond, aldus Dillard, „met die verwaande blik van een kraker die is gaan geloven dat hij het pand bezit”.

Is dat inderdaad niet het probleem van vliegen? Dat we zijn gaan denken dat we het pand bezitten, dat we overal op aarde mogen binnenvallen, alsof we eigenaren zijn?

„Arie Willem, Heb je ook zo’n zin om even weg te gaan?”, vroegen jullie me. Nee. Ik wil mijn buurt verkennen. Opnieuw Dillard: „Waartóé we op aarde zijn geslingerd, zullen we misschien wel nooit weten, maar we kunnen wel proberen te ontdekken wáár.”

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 8 november 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in